Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Ziet, [41]zij zullen zijn als stoppelen, het vuur zal ze verbranden, zij zullen [42]zichzelven niet kunnen rukken [43]uit de macht [44]der vlam; [45]het zal geen kool zijn om [bij] te warmen, [geen] vuur om daarvoor neder te zitten. 41. Hebreeuws, zij zijn geweest; betekenende de zekerheid dezer profetie. 42. Hebreeuws, hunne ziel; gelijk hfdst.46 vs.2. En kunnen zij zichzelven niet verlossen, veel minder zullen zij anderen kunnen verlossen uit de ellenden, die Babylon zullen overkomen. 43. Hebreeuws, uit de hand. 44. Dat is, van den vijandelijken aanval en inval hunner vijanden, der Perzen en Meden. 45. De zin is, dat de vlam, in het voorgaande vermeld, hen gewisselijk verteren zal, zijnde geen vuur om bij te warmen, maar om te verteren en te verslinden. Of, als anderen: Gelijk de stoppelen geen bestendigen gloed noch warmte geven, alzo is er bij de toverij en bij de sterrenkijkerij gene hulp te vinden. Anders: het zal geen kool zijn hunner spijze, dat is, om daarbij te koken.